9789033132025

5 DE APOCRIEFE BOEKEN Volledige herdruk volgens de oorspronkelijke uitgave van Jacob en Pieter Keur DERDE DRUK DEN HERTOG - HOUTEN

6 1e druk 2001 2e druk 2004 3e druk 2022 Omslagillustratie: Tobias beschuldigt Anna het bokje te hebben gestolen (Tobias 2:14) - Rembrandt Harmensz van Rijn, 1626. © 2001 Den Hertog B.V., Houten ISBN 978 90 331 3202 5 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij digitaal, elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

7 Inhoud Ten geleide . . . . . . . . . . . . . . . 9 Waarschuwing aan de lezers van de Apocriefe Boeken . . . . . . . . . . . . . . 11 Het Derde Boek Ezra . . . . . . . . . . 17 Het Vierde Boek Ezra . . . . . . . . . . 37 Het Boek Tobit (Tobias) . . . . . . . . 72 Het Boek Judith . . . . . . . . . . . . 85 Het Boek der Wijsheid . . . . . . . . . 104 Het Boek Ecclesiasticus (Jezus Sirach) . . 125 Het Boek Baruch . . . . . . . . . . . . 180 Aanhangsel aan het Boek Esther . . . . . 189 Aanhangsels aan het Boek Daniël . . . . 195 1. Het Gebed van Azaria 195 2. Het Gezang der drie mannen in het vuur 196 3. De geschiedenis van Susanna 198 4. De geschiedenis van Bel en de Draak te Babel 200 Het Gebed van Manasse . . . . . . . . 203 Het Eerste Boek der Makkabeeën . . . . 204 Het Tweede Boek der Makkabeeën . . . 245 Het Derde Boek der Makkabeeën . . . . 275

8

9 Ten geleide Wie een oude Statenbijbel vergelijkt met een huidige editie van de Statenvertaling, merkt dat er iets ‘weggevallen’ is. Na het boek Openbaring treft men in een oude Statenbijbel nog een bundel geschriften: de zogenaamde ‘Apocriefe Boeken van het Oude Testament’. Toen de Nationale Synode van Dordrecht in 1618 het besluit nam tot het vervaardigen van de Statenvertaling, kwam ook de vraag aan de orde of de Apocriefe Boeken opgenomen moesten worden. Met name Gomarus verzette zich op principiële gronden heftig tegen de opneming van deze geschriften. Johannes Bogerman, de voorzitter van de synode, en zijn medestanders erkenden dat ze niet behoorden tot de Heilige Schrift zelf, maar waren van mening dat de meeste van deze niet-canonieke geschriften toch hun nut hadden. De gereformeerde kerken in de omringende landen hadden ze wél opgenomen in hun bijbeluitgaven. De overweging dat men niet teveel af wilde wijken van de buitenlandse kerken gaf de doorslag en na uitvoerig overleg werd met meerderheid van stemmen besloten ze toch opnieuw te vertalen en een plaats te geven in het grote geheel. Hoewel ze chronologisch gezien een plaats zouden moeten krijgen tussen het Oude en Nieuwe Testament in - de geschriften stammenuit de intertestamentaire periode - werden de boeken helemaal achterin de Statenvertaling geplaatst. Ze moesten duidelijk een bijkomstig aanhangsel vormen, met een speciale ‘Waerschouwinge aan de Lesers’ als voorrede, een apart titelblad en afzonderlijke paginering. Het synodebesluit sloot aan bij de oud-kerkelijke regel, die ook in artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis doorklinkt, dat dit boeken zijn ‘dewelke de Kerk wel lezen kan, en daaruit ook onderwijzingen nemen, voor zover als zij overeenkomen met de canonieke boeken.’ Hieraan voegde de Geloofsbelijdenis nog de volgende woorden toe: ‘Maar zij hebben zulk een kracht en vermogen niet, dat men door enig getuigenis van deze enig stuk des geloofs of der Christelijke religie zou kunnen bevestigen; zover is het van daar, dat zij de autoriteit van de andere, heilige, boeken zouden mogen verminderen.’ Dit laatste was gericht tegen de opvattingen van de Rooms-Katholieke Kerk, die de geschriften had aanvaard als canonieke boeken van het tweede plan (‘deutero-canoniek’). Canoniek zijn de bijbelboeken die door Gods Geest geïnspireerd zijn en daarom door de kerk als richtsnoer voor geloven en handelen zijn erkend. De benaming ‘apocriefen’ - afgeleid van een Grieks woord, dat ‘verborgen’ betekent - is in de begintijd van het christendom voor allerlei soort geschriften buiten de Hebreeuwse canon gebruikt. In de huidige betekenis dient deze benaming als aanduiding voor enkele zeer bepaalde boeken, die ook genoemd worden in artikel 6 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis. Het zijn deze boeken die als aanhangsel bij de Statenvertaling opgenomen zijn als ‘De Apocriefe Boeken’. Zij bestaan uit verschillende afzonderlijke boeken, zoals de boeken der Makkabeeën en Jezus Sirach, en uit toevoegsels aan de canonieke boeken Esther en Daniël. Ondanks de opname in de eerste uitgaven van de Statenvertaling, hebben de Apocriefe Boeken zich niet kunnen handhaven. Al in de achttiende eeuw ging men, om de drukkosten te verminderen, de toegiften van de Statenvertaling weglaten of sterk bekorten. Hoewel er nooit een officieel besluit is genomen om de Apocriefen niet meer bij uitgaven van de Bijbel af te drukken, zijn ze bij de protestanten al snel in het vergeetboek geraakt.

10 Ook al behoren ze niet tot de canon, toch kan het lezen van de Apocriefe Boeken een verrijking zijn. Sommige boeken worden gekenmerkt door een oprechte godsvrucht en zedelijke ernst, terwijl andere weer een bron van historische informatie zijn. Tussen de jongste boeken van het Oude Testament en de oudste van het Nieuwe Testament liggen enkele eeuwen. In die periode heeft de geestelijke ontwikkeling van het Joodse volk niet stil gestaan. De Apocriefe Boeken vormen een belangrijke bron om de geschiedenis en vooral de gedachten te leren kennen van het Jodendom in de tijd tussen het Oude enNieuweTestament. Als zodanig bieden zij ook inzicht in het geestelijk milieu waarin de Heere Jezus en Zijn discipelen geleefd hebben. Deze uitgave is een volledige herdruk, in aangepaste spelling, volgens de oorspronkelijke uitgave van Jacob en Pieter Keur. Houten, oktober 2001 De uitgever M

11 Waarschuwing aan de lezers van de Apocriefe Boeken De Schriften, die vanouds bijeengevoegd zijn in het boek, genoemd de BIJBEL, of de SCHRIFT, zijn tweeërlei: sommige zijn door God Zelf ingegeven (2Tim. 3:16), en geschreven door de heilige mannen Gods, namelijk profeten en apostelen (Ef. 2:20), gedreven zijnde door de Geest Gods (2 Petr. 1:21), Die de Geest der waarheid is (Joh. 15:26 en 16:13); die derhalve Goddelijke Schriften zijn en van ongetwijfelde en onfeilbare waarheid. Deze worden gewoonlijk genoemd met een Grieks woord, CANONIEKE BOEKEN, omdat zij een leer bevatten, die de canon, dat is de regel, is van al hetgeen wij geloven en doen moeten ter zaligheid (Gal. 6:16, Filipp. 3:16); of omdat zij staan in de canon, dat is in het register der Goddelijke boeken, hetwelk zowel de Joodse als de eerste Christelijke Kerk altijd gehad heeft (Athanasius, In Synopsi). Sommige zijn door eigen ingeven gescheven door mensen, die in de leer dwalen konden; die derhalve geen regel kunnen zijn van ons geloof en onze wandel. En deze worden genoemdAPOCRIEFE BOEKEN, dat is: verborgene. Of omdat zij niet openlijk in de gemeente behoren gelezen, maar veeleer verborgen te worden, of omdat zij niet zijn geweest in de kast waarin de Goddelijke Boeken door de Joden bewaard en verborgen werden. Wat de boeken des NieuwenTestaments betreft, die in de Bijbel staan, hoewel eertijds sommige bijzondere leraars, doch zonder reden, getwijfeld hebben of de zendbrief aandeHebreeën, de zendbrief van Jakobus, de tweede zendbrief van Petrus, de tweede en derde zendbrief van Johannes, de zendbrief van Judas en de Openbaring van Johannes, ook canonieke boeken waren, zo hebben nochtans de oude Christelijke Kerken in het algemeen daaraan nooit getwijfeld, en wordt daaraan ook nu niet getwijfeld, maar worden alle voor Goddelijke en canonieke boeken door de gehele christenheid erkend en gehouden. Maar bij schriften des Ouden Testaments worden enige boeken gevoegd, die niet canoniek zijn, maar apocrief, zoals het derde en vierde boek Ezra, de historie van Tobias en Judith, het boek der Wijsheid, Ecclesiasticus Jezus Sirach, zeven hoofdstukken gevoegd bij het boek Esther, het boek van Baruch en de brief van Jeremia, enige aanhangselen aan het boek Daniël, namelijk de historie van Susanna, van Bel en de draak, het gebed van Azaria en de lofzang der metgezellen van Daniël in de vurige oven, het gebed van Manasse en de drie boeken derMakkabeeën. Dat deze schriften geen canonieke, maar apocriefe boeken zijn, blijkt klaar, omdat daarin niet bespeurd noch gevonden worden de kentekenen, waardoor de canonieke boeken van andere onderkend en onderscheiden worden. De kentekenen van een canoniek geschrift des Ouden Testaments zijn: 1.Dat het geschreven is door eenprofeet; waarom de canonieke boeken des OudenTestaments genoemd worden de profetische schriften (Rom. 16:26) en het profetische Woord (2 Petr. 1:19); en dat het dus niet geschreven is na de tijd van Maleachi, die de laatste profeet is geweest (zie Josef tegen App. lip. I en Eusebius, Histor. Eccles. Lib. 3, cap. 10). 2. Dat het geschreven is in de Hebreeuwse taal; want de schriften des OudenTestaments zijn geschreven voor de Israëlitische Kerk, die de Hebreeuwse taal alleen gebruikte (zie Hiëronymus, praefat. In Paral. enzovoort in Esdre). 3. Dat het door de Joodse of Israëlitische Kerk voor een canoniek boek erkend en gehouden is, want de Joden zijn de woorden Gods toevertrouwd (Ps. 147:19; Rom. 3:2); en zij zijn belast deze getrouw te bewaren (Deut. 31:26); hetwelk

12 zij ook altijd zeer zorgvuldig gedaan hebben. Zodat de Heere Christus, hoewel Hij hen over verkeerde uitlegging van de Heilige Schrift, dikwijls bestraft heeft, nochtans hen nooit heeft beschuldigd, dat zij de Heilige Schrift vervalst of vermengd zouden hebben, maar demensenwijst tot die Schrift, die zij toen hadden (Luk. 16:29; Joh. 5:39). 4. Dat daarin niet gevonden wordt dan wat heilig en waarachtig is, en niet wat strijdig is tegen de waarheid of tegen de Goddelijke leer, in de canonieke boeken begrepen. Dat nu deze kentekenen in de bovengenoemde apocriefe schriften niet gevonden worden, blijkt daarin klaar: a. Want geen van deze is geschreven door een profeet, daar zij alle geschreven zijn na de tijd van Maleachi, en de auteurs van deze boeken bekennen zelf dat er in hun tijd geen profeten zijn geweest; gelijk te zien is in 1 Makkabeeën 4:46 en 9:27. Zie ook 2Makkabeeën 2:24 enzovoort, en de voorrede van Sirach. De auteur van het boek derWijsheid zegt wel in hoofdstuk 9:7 en 8 dat hij koning Salomo is, wie God geboden heeft de tempel te bouwen, maar dat wordt onwaarachtig bevonden, daar dit boek de eerste maal in het Grieks is geschreven, gelijk de stijl uitwijst en men klaar kan zien in hoofdstuk 4:2, dat de auteur duidelijk ziet op de wedstrijden en kampgevechten der Grieken, diemeer dan tweehonderd jaar na Salomo’s tijd eerst zijn ingesteld. De oude leraars menen, dat dit boek geschreven is door Philo de Jood, die na Christus’ geboorte geleefd heeft, en in Hem niet heeft geloofd (zie Hiëronymus in prol. Galeato, in lib. Sab. en praefat. in Prov. Salomonis). b. Deze boeken zijn ook niet in het Hebreeuws, maar in het Grieks geschreven; en het vierde boek Ezra wordt niet dan in het Latijn gevonden. c. Zij zijn ook nooit gesteld geweest in het register der Goddelijke boeken, dat de Israëlitische Kerk gehad heeft, gelijk te zien is bij de historieschrijver der Joden, Josephus, tegen Appionem, lib. I, die aldaar tweeëntwintig canonieke boeken vermeldt, die de Joodse Kerk voor zodanig gehouden heeft, waaronder geen van deze boeken zijn (zie ook Eusebius, Histor. Eccl., lib. 3, cap. 10). Zij zijn ook nooit in de synagogen der Joden voorgelezen, noch door de priesters of schriftgeleerden het volk verklaard.Het blijkt ook dat de Heere Christus en Zijn heilige apostelen deze boeken niet voor canoniek hebben erkend, daar zij nergens uit enige derzelve iets voortbrengen, gelijk zij doen uit de andere canonieke boeken, welke zij doorgaans van hunGoddelijkheid getuigenis geven, hetwelk van deze apocriefe nooit geschiedt. En daar de eerste Christelijke Kerk de canonieke boeken des Ouden Testaments ontvangen heeft van de Israëlitische Kerk, zo ziet men ook dat in de registers der canonieke boeken van de eerste Christelijke Kerk deze boeken niet gevonden worden. Eusebius getuigt in Histor. Eccles. lib. 4, cap. 26, dat een oud en voortreffelijk leraar, Melito genoemd, bisschop te Sardis, daarom gereisd is naar het Oosten, om te vernemen naar het getal en de orde van de canonieke boeken, en dat daaronder deze boeken niet waren, gelijk uit het register daar te zien is. Desgelijks ook het Concilie van Laodicea, gehouden in het jaar onzes Heeren 318, vermeldende in Can. 59 het register der boeken, die door de Christelijke Kerken voor canoniek gehouden werden, stelt geen van deze boeken daarin: gelijk ook niet doen al de oudste kerkelijke schrijvers, als zij mede het register der canonieke boeken vermelden, als daar zijn onder andere: Origenes bij Eusebius, Histor. Eccles., lib. 6, cap. 24; Cyprianus in Symb. Athanasius in Synopsi; Hylarius in prol. Psal; Hiëronymus in prol. Galeato, in praefat. In lib. Estherae, lib. Salom., Dan. enzovoort, Makkab.; Nazianze in Carm. Epifanius haeres. 8 enzovoort in lib. de pond. enzovoort mens; Cyrillus Hierosolymitanus Catech. 4; Ruffinus in expos. Symb. d. Waarbij nog komt, dat in meest al deze boeken gevonden worden verscheiden onware, ongerijmde, fabuleuze en tegenstrijdige zaken, die

13 met de waarheid en met de canonieke boeken niet overeenkomen. Uit zeer vele kunnen deze weinige tot klaar bewijs daarvan zijn. Het gehele vierde boek Ezra is meest niet anders dan een gedurig verhaal van verzonnen dingen, die nooit zijn geschied; gelijk inzonderheid is hetgeen de auteur verhaalt in hoofdstuk 6:49, enzovoort, van de twee grote beesten Enoch of Behemoth en Leviathan; hetwelk duidelijk smaakt naar Joodse fabelen. En wie zou kunnen geloven waarachtig te zijn, hetgeen verhaald wordt in hoofdstuk 14:21, enzovoort, dat de wet Gods geheel verloren was geweest en dat deze door Ezra in de tijd van veertig dagen weder is gedicteerd. Wat gezegd wordt in hoofdstuk 4:41, dat de zielen der gestorvenen in enige vertrekken of cellen onder de aarde bewaard worden, strijdt ook duidelijk tegen de canonieke schriften (2 Kon. 2:11; Pred. 12:7; Matth. 5:3; Luk. 16:22, 23 en 23:43; 2Kor. 5:1). In het boek vanTobias vindt met bovendien dat de Griekse en Latijnse afschriften veel van elkander verschillen en vele tegenstrijdige zaken hebben, en wordt een engel leugentaal toegeschreven; want in hoofdstuk 12:15 zegt hij dat hij is de engel Rafaël, en in hoofdstuk 5:19 zegt hij dat hij is Azaria, des groten Ananias’ zoon. Er wordt ook gezegd, dat de engel de jonge Tobias geleerd zou hebben de boze geesten te verdrijven met het braden en de reuk van het hart en de lever van een vis (6:5, 8 en 8:2), hetwelk niet weinig smaakt naar de verzinselen vanTalmoedische fabelen. Het is ook niet wel gelooflijk wat gezegd wordt in hoofdstuk 3:8, dat een boze geest, Asmodi, zeven bruidegoms van Sara zou gedood hebben. Het strijdt ook tegen elkander als gezegd wordt in hoofdstuk 3:7 dat Sara gewoond heeft in de stad Rages, en in hoofdstuk 9:3 dat de engel uit haars vaders huis gezonden is naar Rages. Aangaande de geschiedenis van Judith kan geen zekere tijd aangewezen worden, wanneer die zou geschied zijn, zodat billijkerwijze vermoedwordt dat het een verzonnen verdichtsel is; temeer daar de historieschrijver de Joden, Josephus, daarvan geen gewag maakt. En zo zij geschied ware ten tijde van Nebukadnezar gelijk gezegd wordt in hoofdstuk 1:12 en 2:1, zo zou de Heilige Geest zowel deze oorlog beschreven hebben als de oorlog van Rabsaké tegen Hizkia (2 Kon. 18; Jes. 36). Van Judith wordt in hoofdstuk 10,11 en 12 gezegd, veel leugentaal gesproken te hebben tegen Holophernus, om hem te bedriegen, hetwelk strijdt tegen het negende gebod (Ex. 20:16). En om sterker te zweren, zo misbruikt zij ook in hoofdstuk 11:4,5 de Naam Gods, hetwelk niet geschieden kan zonder meinedigheid en gruwelijke ontheiliging van Gods heilige Naam tegen het derde gebod (Ex. 20:7), gelijk ook als zij God bidt dat Hij deze haar bedriegerijen van haar lippen wil zegenen (9:13). Judith prijst ook de moorddadige daad van Simeon begaan tegen de Sichemieten (Gen. 34:25, 26), welke nochtans strijdt tegen het zesde gebod (Ex. 20:13) en door de patriarch Jakob als een boze en goddeloze daad verfoeidwordt (Gen. 49:5, 6; Judith 9:2). In het Boek der Wijsheid worden, behalve dat het ten onrechte aan Salomo toegeschrevenwordt gelijk tevoren bewezen is, ook dingen gevonden, strijdende tegende canonieke schriften. Inhoofdstuk 8:19 en 20 spreekt de auteur alsof hij zonder erfzonde geboren ware, tegen Psalm 51:7, hetgeen hij verhaalt van de oorsprong van de beeldendienst (14:15), en van de verschrikkingen door spokerijen (17:3) is niet wel gelooflijk. De auteur van het boek genaamd Ecclesiasticus Jezus Sirach, verklaart zelf in de voorrede (vs. 5) dat hij een boek zijns grootvaders heeft overgezet, en bidt dat men hem ten goede wil houden, zo hij in deze overzetting ergens zou mogen bezwijken, hetwelk onbetamelijk is voor een Goddelijk schrijver die door Gods Geest zou gedreven zijn. Hij zegt ook in vers 8 dat hij dit boek geschreven heeft in het achtendertigste jaar des konings Euergetes, hetwelk niet waarachtig kan zijn, over-

14 mits geen koning van die naam zo lang geregeerd heeft. Desgelijks als hij in hoofdstuk 1:9 en hoofdstuk 24:12 zegt dat de wijsheid Gods geschapen is, wederspreekt hij en verderft het klare getuigenis van de profeet Salomo van de eeuwigheid des Zoons Gods (Spr. 8:22). En als hij zegt dat de zonde verzoend wordt door het eren van de ouders (3:3) en door de aalmoezen (29:15), zowederspreekt hij de apostel Paulus (Rom. 3:24, 25). Als hij leert dat men de geboden kan houden als men wil (15:15), wat strijdt tegen 1 Koningen 8:46, Psalm 19:13, Spreuken 20:9, Jeremia 13:23 en Jakobus 3:2. In hoofdstuk 25:34 raadt hij dat een man zijn vrouw zal verlaten, als zij zich naar zijn hand niet wil zetten, tegen de leer van Christus (Matth. 5:32) en 19:8, 9). In hoofdstuk 46:23 toont hij te geloven, dat Samuël door de waarzeggende vrouw waarlijk zou opgewekt zijn (1 Sam. 28:11, etc. hetwelk strijdt tegen 1 Sam. 25:29; Luk. 16:27, enzovoort.; Openb. 14:13). En in hoofdstuk 48:10 bevestigt hij de dwaling der Joden, dat Elia in eigen persoon weder in de wereld zou komen: tegen de leer van Christus (Mark. 9:11, enzovoort). Het Griekse Aanhangsel aan het boek van Esther strijdt ook doorgaans met het canonieke Hebreeuwse boek van Esther, gelijk men kan zien uit de vergelijking van beide boeken. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 2:16, wordt gezegd dat deze historie geschied is inhet zevende jaar des konings Ahasveros; en in het Griekse, hoofdstuk 11:22, dat zij geschied is in het tweede jaar des konings Artaxerxes. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 3:5, wordt gezegd dat Haman op Mordechaï gram werd, omdat hij de knieën voor hemniet boog; in het Griekse, hoofdstuk 12:6, dat het was om de twee kamerlingen, die door zijn aangeven gestraft waren. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 5:2, dat de koning, toen Esther tot hem kwam, haar vriendelijk heeft ontvangen; en in het Griekse, hoofdstuk 15:7, dat de koning haar zeer gram heeft aangezien, zodat zij in onmacht viel. In het Hebreeuwse, hoofdstuk 6:3, dat Mordechaï om het ontdekken des verraads van de kamerlingen, geen vergelding heeft ontvangen; en in het Griekse, hoofdstuk 12:5, dat de koning hem daarom geschenken gegeven heeft. In het Hebreeuwse wordt het ontdekken des verraads gesteld na het verlaten van Vasthi en het trouwen van Esther, hoofdstuk 2:19-23, in het Griekse wordt het ervóór gesteld. In het Hebreeuwse wordt gezegd, hoofdstuk 3:1, dat Haman een Agagiet, dat is Amalekiet is geweest; en in het Griekse, hoofdstuk 16:10, dat hij een Macedoniër is geweest, en gezocht heeft het machtig rijk van Perzië te brengen aan de Macedoniërs, hetwelk geen schijn van waarheid heeft, daar toentertijd het rijk vanMacedonië in geen macht of aanzien was. In het boek Baruch wordt gezegd, in hoofdstuk 1:2, dat de stad Jeruzalem op een tijd is ingenomen en verbrand, hetwelk strijdt tegen hetgeen er gezegdwordt in 2Koningen 25:8, 9 en Jeremia 52:12. Dat Baruch dit zijn boek voor de koning Jechonia en al het volk gelezen heeft, hoofdstuk 1:3, hetwelk niet waar kan zijn, overmits Baruch met Jeremia gevoerd was naar Egypte (Jer. 43:6), en Jechonia inde gevangenis geweest is (Jer. 24:1). Dat de koning en het volk de priesters gebeden hebben te willen offeranden offeren op het altaar des Heeren (Baruch 1:10), daar tempel en altaar uitgeroeid waren. Er wordt ook gezegd in de zendbrief van Jeremia, hoofdstuk 6:3, dat de Babylonische gevangenis zou duren zeven geslachten, tegen hetgeen gezegd wordt (Jer. 25:12; 29:10) dat zij zeventig jaren zou duren. Zo is het ook niet gelooflijk dat de Joden in de Babylonische gevangenis hun eigen rechters gehad hebben, die macht hadden iemand ter dood te verwijzen, en die Grieks zouden hebben gesproken; dat zij daar ook kostelijke huizen en hoven zouden gehad hebben, gelijk in de historie van Susanna en Daniël gezegd wordt (13:4, 5, 54, 55, enzovoort) en dat

15 deze historie zou geschied zijn ten tijde van de koning Cyrus, (14:1), en dat Daniël toen nog een jong kind zou geweest zijn (13:45), daar Daniël ten tijde van Nebukadnezar weggevoerd is (Dan. 1:1, 6) en tussen Nebukadnezar en Cyrus’ tijd zeventig jaren zijn geweest (Jer. 29:10). Zo hebben de oude leraars zo deze, als ook de andere Griekse bijvoegsels achter Daniël voor Joodse fabelen gehouden. Zie Hiëronymus, praefatio in Dan. Dergelijke onwaarachtige, fabuleuze en met de canonieke boeken strijdige zaken vindt men ook doorgaans in de boeken der Makkabeeën. Want in 1Makkabeeën 1:7wordt gezegd dat Alexander de Grote bij zijn leven zijn rijk heeft uitgedeeld onder zijn oversten, hetwelk alle andere historieschrijvers verklaren onwaar te zijn, zie Curt. lib. 10; Arian. lib. 7; Diordius, Cic. lib. 17; Plutarchus, in vita Alex. In 1 Makkabeeën 8:16 wordt gezegd dat de Romeinen het oppergezag jaarlijks vertrouwden aan eenman; daar het kennelijk is, dat zij jaarlijks tweemannen tot consults of burgemeesters stelden. In 2 Makkabeeën 1:12 wordt gezegd dat de Israëlieten naar Perzië gevankelijk gevoerd zijn, die naar Babylonië zijn gevoerd; in 1Makkabeeën 8:7 dat de Romeinen de koning Antiochus de Grote levend hebben gevangen gekregen; en vers 8, dat zij het land van Indië gegeven hebben aan de koning Eumenes hetwelk onwaar is, daar de Romeinse historieën getuigen dat de Romeinen deze Antiochus in verscheiden veldslagen wel geslagen hebben, maar nooit gevangen, en dat de Romeinen nooit Indië bemachtigd hebben. Zie Appian, Sozim. Instian. Hieron. in Dan. Desgelijks is ook onwaar hetgeen Oniares of Arius, koning van Sparta in 1Makkabeeën 12:21 zegt, dat de Spartanen afkomstig zijn van Abraham. Ook ten tijde van de hogepriester Onias was te Sparta geen koning Arius, maar de koning Arius, van wie gewag maken Pausanias en Plutarchus, heeft wel tachtig jaren daarna geleefd. Er worden ook tegenstrijdige zaken in de boeken gevonden. Want in 1 Makkabeeën 6:16 wordt gezegd dat Antiochus Epifanes gestorven is te Babylon op zijn bed; en in 2 Makkabeeën 1:16 dat hij door de priesters des tempels van Diana Nanea in deze gestenigd en in stukken gehouwen is. En in 2 Makkabeeën 9:5, 7 en 28 dat hij in het gebergte, komende uit Perzië, van de wagen is gevallen en dat hij daardoor een ongeneeslijke pijn der ingewanden en door inwendige bittere pijnen gestorven is. In 1 Makkabeeën 9:3 en 18 wordt gezegd dat Judas Makkabeüs in de strijd verslagen is in het hondertweeënvijftigste jaar, en in 2Makkabeeën 1:1, 7 en 9 dat hij in het honderdachtentachtigste jaar een brief geschreven heeft naar Egypte, wat zesendertig jaren na zijn dood zou zijn. Het smaakt ook naar Joodse fabelen hetgeen verhaald wordt in 2Makkabeeën 1:19 dat de priesters het vuur des reukaltaars verborgen hadden in de holte van een put die een droge grond had. En in hoofdstuk 2:4 en 5 dat Jeremia de tabernakel, ark en reukaltaar verborgen had in een spelonk des bergs, waarop Mozes geklommen was en het erfdeel Gods zag; gelijk ook het gezicht van JudasMakkabeüs dat beschrevenwordt in 2 Makkabeeën 14:22, enzovoort. Eindelijk worden er ook zaken gevonden, strijdende met de leer der canonieke boeken, want in 2 Makkabeeën 14:37, 41, 42 en 46 wordt geprezen de daad van Razis die zichzelf heeft omgebracht, tegen het zesde gebod (Ex. 20:13). En in 2 Makkabeeën 12:43, enzovoort, wordt geprezen de daad van Judas Makkabeüs omdat hij offeranden liet doen voor de doden, hetwelk tegen de wet Gods strijdt, waarin nergens offeranden voor de doden worden geboden, maar genoegzaam verboden (Ps. 49:8). En dat dit tweede boek der Makkabeeën geen canoniek boek is, blijkt ook klaar overmits het een kort begrip is van vijf boeken, geschreven door Jason vanCyrene, die een profeet is geweest (2 Makk. 2:24) en de auteur die dit kort begrip bijeen heeft gesteld, verklaart dat hij dat gedaan heeft met veel moeite en arbeid (2 Makk. 2:27), en bidt de lezers dat zij hem ten goede willen

16 houden, indien hij dit werk slecht of maar matig gedaan heeft (2 Makk. 15:39), hetwelk onbetamelijk is voor een Goddelijk schrijver, die door de Geest Gods gedreven wordt. Uit dit alles blijkt klaar dat de voornoemde boeken geen canonieke, maar Apocriefe schriften zijn, die derhalve niet openlijk in de gemeente behoren gelezen te worden, enwaaruit, als zijndemenselijke schriften, geen bewijsredenen mogen worden genomen om enig artikel des geloofs te bevestigen, daar ons geloof gebouwd moet worden op het fundament der profeten en der apostelen (Ef. 2:20). Doch overmits daarin ook enige goede spreuken, vermaningen en voorbeelden gevondenworden, zo is het niet geheel ondienstig dat zij persoonlijk soms ook gelezen worden; zo nochtans dat zij, gelijk alle andere menselijke schriften, altijd getoetst moeten worden aan de toetssteen der Goddelijke leringen, welke alleen zijn de canonieke schriften des Ouden en des Nieuwen Testaments. Het was goed dat deze apocriefe boeken, gelijk zij bij de canonieke boeken zo der Israëlitische, als der eerste Christelijke Kerk, eertijds niet zijn gevoegd, later ook bij de Bijbel niet waren gevoegd. Zo zou het zo licht niet hebben kunnen geschieden dat het merendeel ervan daarna door de Roomse Kerk voor canonieke boeken ten onrechte aangezien en aangenomen zou zijn. Waarom in de Synode Nationaal der Gereformeerde Nederlandse Kerken, gehouden in het jaar 1618 te Dordrecht, in bedenking is genomen, of deze apocriefe boeken niet behoorden uitgelaten te worden uit deze nieuwe overzetting van de Bijbel. Maar daar geen Gereformeerde Kerken van andere natiën dit vóór deze gedaan hebben, en zulks aan grote opspraak en vele lasteringen zou onderworpen zijn, zo is goedgevonden dat ze, van nieuws overgezet zijnde, wel in de Bijbel zouden gelaten worden; maar dat ze zouden gevoegd worden, niet tussen de canonieke boeken des Ouden en des Nieuwen Testaments gelijk het vervolg van de historieën wel schijnt te vereisen, maar achter aan de canonieke boeken, ook zelfs des Nieuwen Testaments, opdat het volk daardoor vermaandmag worden dat deze boeken tot deHeilige Schrift niet behoren; gelijk de Roomse Kerk zelfs gedaan heeft met enige van deze boeken die zij ook voor apocrief houdt, namelijk het gebed van Manasse en het derde en vierde boek Ezra. Zie: Acta Synod. Nation. Dordrecht. Sess. 9, 10 en Biblia Latina Sixt. V. Antverp. 1603. M

17 Het Derde Boek EZRA Dit gehele boek bevat bijna niets dan wat men in het laatste gedeelte van 2 Kronieken en in Ezra en Nehemia vindt. Zo wordt in dit hoofdstuk herhaald wat in 2 Kronieken 35 en 36 reeds voorkomt. Namelijk het vervolg en slot der geschiedenis van koning Josia en de geschiedenis der laatste twee koningen van Juda, met de wegvoering van het volk naar Babel. Het verschil tussen het verhaal in de Bijbel en hier spruit voort uit het hierbij gebruiken van een andere Griekse vertaling. HOOFDSTUK 1 De koning Josia bestelt de dienst der priesters en Levieten. 7Houdt een zeer groot Pascha. 25 Komt om in een onnodige strijd tegen de koning van Egypte. 32 Zijn dood wordt zeer beweend. 34 Zijn nazaten. 53 De stad en tempel van Jeruzalem, met het volk, worden uitgeroeid. 56 En de overgeblevenen van het volk worden naar Babylonië gevoerd. EN Josia hield zijn Heere het Pascha te Jeru- zalem, en slachtte het Pascha op de veertiende dag der eerste maand; 2 En stelde de priesters, die met lange klederen waren aangedaan, naar hun dagordening in de tempel des Heeren. 3 En hij zeide tot de Levieten, die het heilige in Israël bedienden, dat zij zichzelf de Heere zouden heiligen, om de heilige ark des Heeren te zetten in het huis, dat de koning Salomo de zoon Davids gebouwd had; 4 En zeide: Gij moogt deze niet meer op de schouders dragen. En nu: dient de Heere uw God, en hebt acht op Israël Zijn volk, en bereidt alles naar uw geslachten en stammen. 5Naar het voorschrift Davids; de koning Israëls, en naar de heerlijke instelling Salomo’s, zijn zoon; en staat in het heiligdom naar de verdeling der oversten uwer vaderen, de Levieten, die voor uw broederen de kinderen Israëls dienen. 6 En slacht ordelijk het Pascha, en bereidt de offeranden voor uw broederen; en houdt het Pascha naar het bevel des Heeren, dat Hij Mozes heeft gegeven. 7 En Josia schonk het volk, dat daar bevonden werd, dertigduizend lammeren en bokken, en drieduizend kalveren. 8 Dit werd uit de goederen des konings, volgens zijn belofte, aan het volk en aan de priesters en de Levieten gegeven. 9 Doch Chelkia, en Zacharia, en Suëlus, die Oversten des tempels waren, schonken aan de priesters voor het Pascha, tweeduizendzeshonderd schapen, en driehonderd kalveren.Maar Jechonia, en Semea, en Nathanaël zijn broeder, en Hasabia en Ochiël en Joram, overste over duizend, gaven de Levieten, voor het Pascha vijfduizend schapen, en zevenhonderd kalveren. 10 En als deze dingen naar behoren geschiedden, zo stonden de priesters en Levieten, hebbende de ongehevelde broden naar hun stammen, en naar de verdeling van de oversten der vaderen, voor het volk, 11 Om de Heere te offeren, volgens hetgeen in het boek van Mozes geschreven was, en alzo geschiedde het vroegoffer. 12 En zij braadden het Pascha aan het vuur, gelijk het behoorde, en offeranden kookten zij in koperen ketels en potten, met goede reuk; 13 En brachten het voor al het volk. Daarna bereidden zij dat voor zichzelf, en voor de priesters, hun broederen, de zonen Aärons. 14 Want de priesters offerden het vette, totdat de tijd verliep; en de Levieten bereidden het voor zichzelf, en voor de priesters, hun broederen, de zonen Aärons. 15 En de heilige Zangers, de kinderen Asafs,

RkJQdWJsaXNoZXIy OTA4OQ==